Lente 1992. Ik kom rond de klok van 6 thuis en schuif direct aan de keukentafel. Mijn moeder vraagt waarom ik niet gelijk uit school ben thuis gekomen en wat ik heb gedaan al die tijd? Om het mezelf makkelijk te maken antwoord ik alleen op de laatste vraag: ‘gevoetbald op het voetbalveld’. ‘Met wie dan?’ vraagt ze. Ik begin namen op de noemen van klasgenootjes en vriendjes uit het dorp. Mijn moeder luistert maar half totdat ik namen begin te noemen als; Bauke Piemel, Dikke Jappie, Jappie Hoi, Griene Gosse, Germ Hi, etc. Mijn moeder kijkt verschrikt op en geeft me duidelijk te kennen dat ik deze mensen niet bij hun ‘scheldnaam’ mag noemen. ‘Waarom dan niet?’ ‘Dat hoort niet’, krijg ik als antwoord. En owee als ze me betrapte op het gebruik ervan en daarmee was de kous af.

Raar vond ik dat maar. Iedereen noemt ze zo en voor mijn gevoel was het dan ook gewoon hun naam. Maar blijkbaar lag dat gevoelig. Ik ging navraag doen bij mijn zussen. Waarom heet Bauke Piemel, Bauke Piemel? En waarom mogen we dat eigenlijk niet zeggen? Bauke Piemel had zijn naam te danken aan zijn gedrag in beschonken toestand. In deze dronken buien haalde Bauke minstens één keer per avond zijn piemel uit de broek om deze te showen aan iedereen. Mijn zussen konden bijna alle namen wel verklaren. Vaak had het met typische eigenschappen van die persoon te maken. En soms waren deze namen ook wel een beetje kwetsend. Dus dan zei je het maar niet waar ze bij stonden, maar wel als ze niet in de buurt waren. Een rare gewoonte vond ik dat en ik besloot daar niet aan mee te doen. Iedereen werd bij zijn eigen naam genoemd, zoals mijn moeder dat graag wilde.
Op 17 jarige leeftijd ging ik de grens over naar de grote stad Groningen en verplaatste ik mijn voetbalcarrière van de lokale club naar de studentenvoetbalvereniging. Ineens werd ik weer omgeven met ‘scheldnamen’. Porno, Sunny boy, Moens, Beenham, De Esco, Zwoebe, Harper, Heino, Kitty Kittelaar en ga zo maar door. Het leek wel of iedereen een scheldnaam had. In het begin weigerde ik dan ook braaf om daar aan mee te doen. Ik hoor het m’n moeder nog zeggen: ‘Dat hoort niet!’Maar al snel merkte ik dat sommigen deze ‘scheldnaam’ met gepaste trots droegen. Ik vroeg me af of het dan nog steeds ongepast was om ze bij deze nieuwe naam te noemen. Ik waagde mij er, als nieuweling bij de club, nog maar niet aan. Met mijn Friese tongval was ik regelmatig moeilijk verstaanbaar, en dan ook nog eens roepnamen gebruiken maakte een conversatie met mij niet makkelijk. Want wie bedoelde ik met Ronald? Of André? Marieke? Welke of wie kreeg ik dan te horen. Ik ging overstag. Met het schaamrood op m’n wangen gebruikte ik in gesprek met teamgenootjes de namen Zwoebe, Beenham, Bidon of welke andere bijnaam dan ook. Ik werd niet op de vingers getikt en misschien nog wel belangrijker het was in één keer duidelijk wie ik bedoelde. Heel helder.
Zoals mijn zussen mij al konden vertellen is een ‘bijnaam’ vaak gekoppeld aan een karaktereigenschap of een ander kenmerk van die persoon. Maar dit dekt niet de gehele lading. Een ‘bijnaam’ ontstaat ook wel eens per ongeluk of uit pure sarcasme. Zo is Harper ontstaan omdat iemand dacht dat Jolien de achternaam Harper droeg. Wat dus niet waar is. The White Wizard is puur sarcasme. Ik herken werkelijk niks van Gandalf in Neal Haan. De Zandbak refereert naar een hoop zand in een vagina oftewel een zeurende kleine kleuter. Wie de naam past, trekke hem aan. En Luftwaffe bekt lekker en verwijst naar een 2 meter lange blonde kerel die een wapen in de lucht is.Een andere uitleg voor deze bijnaam kan ook, maar dan is het geen bijnaam meer en wel een scheldnaam. En zie daar het verschil in bijnaam en scheldnaam. Een bijnaam is leuk, een scheldnaam is leuk voor anderen, maar niet voor de persoon zelf. Misschien dat mijn moeder me dat toentertijd duidelijk wilde maken.
Afgelopen zondag, ongeveer 23 jaar na het desbetreffende scheldnamen gesprek met mijn moeder, zat ik weer aan die keukentafel. Weer had ik me op het eten gestort, nu na een klein fietstochtje. Tussen de happen door vroeg ik naar nieuwtjes uit het dorp, wetende dat m’n moeder dan wel ronduit kletst en ik kan eten. Zodra ze begint gaan mijn wenkbrauwen omhoog staan.’ Bauke Piemel is dood. Heeft zichzelf dood gedronken, was geen redden meer aan. Ow en Jappie Hoi is na vier jaar ook weer op vrije voeten. Hij heeft gelijk weer een fiets zogenaamd ‘geleend’.’ En zo gaat het maar door. Ik vraag waarom ze de scheldnamen gebruikt. Als antwoord krijg ik: ‘Nou dan weet je in ieder geval wie ik bedoel.’
En zo is dat. Helder.