
Voetballen in een reserveklasseteam, wat is er nou mooier dan dat? Geen verplichtingen, nauwelijks trainen en vrijdag kan je ouderwets doorhalen. Brak voetbal je toch beter, althans dat is de gedachte van degene die het verstandig vond om vrijdagnacht om 4 uur nog een derde Jägermeister weg te hakken in de Shooters terwijl zaterdagochtend om 12.00 uur SJS uit op het programma staat. De brakke voetballer denkt na een magere overwinning doorgaans een wereldpot te hebben gespeeld. Teamgenoten herinneren zich alleen het wegduiken voor de vuurpijl van een uittrap van de SJS-keeper. Zomaar een greep uit de herkenbare verhalen die een reserveklasseteam rijk is.
Over herkenbaarheid gesproken. Elk reserveklasseteam lijkt te bestaan uit een opvallend overeenkomstige samenstelling. Er lijkt wel een soort blauwdruk te bestaan.
Om te beginnen kan een reserveklasseteam verdeeld worden in ruwweg twee categorieën: de ex-‘talenten’ en de talentlozen. De eerste categorie bestaat uit spelers die om verschillende redenen, na over het hoogtepunt van hun bescheiden voetbalcarrière te zijn geweest, afgezakt zijn tot het bedenkelijke niveau van de reserveklasse. Deze categorie bestaat uit twee subcategorieën.
1: De pas geworden vader: Hij heeft dan eindelijk toegegeven aan de biologische klok van zijn vriendin/vrouw. Dit betekent nachten lang doorhalen, en niet zoals vroeger in de kroeg, maar omdat de kleine honger of maagkrampjes heeft terwijl pa de volgende dag gewoon aan het werk moet. Kapot is de prille papa. En dan is het nog maar dinsdag. Niet echt bevorderlijk als je de zaterdag met het selectieteam naar BATO moet. ‘Dan maar naar het derde’, besluit de uitgebluste vader.
2: De carrièretijger: Zomaar een voorbeeld: ‘Ik heb verdomme niet voor Jan met de Korte Achternaam zes jaar accountancy gestudeerd en een studieschuld van een jaarsalaris opgebouwd om vervolgens op zaterdag mijn carrière op het spel te zetten door een schedelbasisfractuur op te lopen na een botsing met een veel te fanatieke Fries. Dan maar lekker ballen in het vierde’. (NB, wat deze spelers overigens vergeten is dat je in de reserveklasse in een oogwenk geblesseerd kunt raken, al gebeurt dit meestal uit onkunde).
Er zijn trouwens spelers die in de subcategorie ‘overig’ vallen. Hierbij valt te denken aan ‘de luilak’ en ‘het arrogantje’.
De tweede categorie bestaat uit de talentlozen. Dit zijn spelers die nooit in een standaardteam hebben gespeeld. Ook deze groep is in twee subcategorieën te verdelen:
3: De laagvlieger/vroeg gepensioneerde: Dit zijn spelers die zelfs niet het eerste team wisten te halen van een dorp met nog geen duizend inwoners. Zij waren met een beetje pech op hun zestiende al veroordeeld tot het spelen met obese veertigplussers in het derde, hetgeen niet bijdraagt aan de voetbalontwikkeling van deze spelers.
4: De late instromer: ‘Zo moeilijk kan voetbal toch niet zijn?’, is vaak de eerste, zelfoverschattende gedachte. ‘Ik heb toch jarenlang gevolleybald/geschaatst/getennist?’ Deze spelers worden vaak opgesteld omdat dat nou eenmaal hoort in een reserveklasseteam, soms tot de ergernis van teamgenoten die wel op niveau hebben gespeeld. Deze spelers kunnen overigens veel goedmaken in de derde helft. Een rondje bier (of meerdere) doen de teamgenoten het magere spel van dit type speler snel vergeten. Dit rondje bier beschouwen de ex-talenten overigens als voorwaarde voor de talentlozen om in hun team te mogen spelen.
Vandaag is het weer zaterdag. Gorecht uit staat op de rol. Het staat weer 0-0. Met ons samengeraapte zooitje denken we vooraf uiteraard kans te maken op de overwining. Verliezen we, dan kunnen de laagvliegers veel goedmaken in de derde helft.